Eind 1979 betrekt Basquiat met zijn vriendin Alexis Adler, een biologiestudent, een appartement op 527 East Twelfth Street. Het is klein en gehorig, de metrolijn rammelt vlak langs het gebouw. Basquiat sleept meubilair, oude tv’s, kleding en andere afdankertjes die hij op straat vindt zes trappen omhoog. Een lift is afwezig. Hij verwerkt ze tot sculpturen en collages, beschildert ze met verf die hij van vrienden krijgt. Als er niets meer te beschilderen valt, gaat hij verder op de oven, de badkamerdeur, de slaapkamerwand, zelfs de vloer in de gang.
Basquiat is een hyperactieve spons. Hij bestudeert reproducties van Picasso maar ook tekenfilms en de scheikundeboeken van Adler. Hij speelt klarinet en ontwerpt
kostuums. De kunst die het oplevert is nog niet gestold in een specifieke vorm. Zo maakt hij veel performances, die door Adler worden gefotografeerd. In eentje zit hij met een American football-helm voor een open koelkast waar een tv instaat die beelden vertoont van oud-president Eisenhower: een bezwering van de Koude Oorlog die in die tijd dreigt te ontsporen in een Derde Wereldoorlog. Het flatje in de East Village is een veilige schuilplaats, een ontmoetingsplek voor geestverwanten en een snelkookpan voor Basquiats talent. Hier schrijft hij voor het eerst op een deur ‘famous negro athletes’, een frase die als een rode draad door zijn latere werk loopt. Maar hij schildert hier ook de driepuntige kroon, het hart waar een kruis uit groeit en het gesimplificeerde autootje tussen haken, die uitgroeien tot iconische symbolen in Basquiats beeldtaal.